Inleiding.
Mij is in de afgelopen jaren gebleken dat er onder Baptisten behoefte is aan een heroriëntatie op Woord en theologie, in combinatie met gemeente en identiteit, niet zozeer aan nieuwe methoden van gemeentegroei en gemeente opbouw. Er kan zelfs gesproken worden van een identiteitscrisis. Wat is een Baptistengemeente? De diversiteit aan antwoorden van doorsnee gemeenteleden doet denken aan het verhaal van de blinden en de olifant. Ieder houdt zelf wat in de hand, en dat is de olifant (slurf is een slang, de staart een touw, de poot een boom, de slagtand een speer). Een postmoderne student zou zeggen: dat is niet erg, dat is ook allemaal Baptisme. Ja, en niet alleen de Baptistenkerk, maar het verhaal, zo zal deze student zeggen, is ook van toepassing op God. Zelfs God is als een kosmische olifant; alle kerken en alle geloven hebben een deel van de goddelijke werkelijkheid in de hand (cf. D.A. Carson, The Gagging of God).
Deze postmoderne benadering geeft al aan, dat we moeten oppassen. Identiteit is geen samenraapsel van deelwaarheden. Daarom begin ik met een korte historische verkenning van de identiteit van het Baptisme. Van daaruit beschrijf ik de huidige tijdgeest, en hoe de tijdgeest
identiteitsveranderend inwerkt op de kerken. Tenslotte spreek ik enkele verwachtingen en aanbevelingen uit.
Eigen karakter van het Nederlandse Baptisme.
Het Nederlandse Baptisme is een stekje van eigen bodem. Toen de kerkelijke tuin in de 19e eeuw flink werd omgeploegd (na-Franse tijd, Verlichting, ethische theologie, H. de Cock en de Afscheiding in 1834, sociale veranderingen), schoot ineens, onbedoeld, een nieuwe plant op uit de grond. Zwak, kwetsbaar, maar zeer levensvatbaar.
Johannes Elias Feisser (1805) was Hervormd theoloog en predikant, en echt een student van de Groninger richting. Men knoopte aan bij het goede in de mens, de ethische en verlichte zedelijkheid. Een typische compromistheologie (P. Hofstede de Groot). Door diverse crises is zijn leven en bediening begon Feisser te veranderen - in 1841 brak hij met zijn leermeesters en de theologie die zij voorstonden. Feisser kwam tot overgave aan Christus. Waarom? Daar is niet helemaal de vinger op te leggen, maar duidelijk is dat voor Feisser de factor "mens" was uitgespeeld. Feisser bekeerde zich van zijn antropocentrisme, en zag dat hij vergeving nodig had. Jezus werd het centrum van zijn taal en verkondiging (invloed van de Puritein John Newton? [Cardiphonia]). Rekenen met de notie "verlichte zedelijkheid" van de mens bleek voor Feisser een dwaalweg. De menselijke zede, het religieuze gevoel, is geen natuurlijke landingsplaats voor Gods genade. Het is duister in het
onverstandige hart van elk mens, hoe verlicht hij zichzelf ook maar vindt (Rom. 1; cf. Isaac Da Costa, "Bezwaren tegen de geest der eeuw").
In Gasselternijveen bloeide Feissers kerk, maar de herboren predikant kon zijn boodschap daar niet kwijt. Hij raakte in conflict met de kerkeraad en het Provinciale Kerkbestuur, omdat hij tot het inzicht kwam dat, wil de Kerk het lichaam van Christus zijn, een doorgaande reformatie nodig is (ecclesia reformata semper reformanda). Nu weigert Feisser kinderen te dopen en onbekeerde kerkleden tot ouderlingen aan te stellen. Daarmee houdt hij dus vast aan zijn eerste uitgangspunt: ware kerkleden zijn zij die hebben ingezien dat het vrome gevoel voor God niet voldoende is. Het diepe wantrouwen naar de natuurlijke mens, zijn trots, ego, zelfhandhaving en absolutisme, is conditio sine
qua non, voor de gezonde bouw van een gemeente. Op nieuwjaarsmorgen 1844 stonden Feisser en mevrouw Feisser letterlijk op straat. Vervolgens komt Feisser in contact met Duitse baptisten - hij kende het Baptisme niet - en wordt hij in 1845 vlak bij de Nijveensche Mond gedoopt. Diverse anderen volgden hem, en de eerste Nederlandse Baptistengemeente was een feit.
Soberheid en eenvoud kenmerkten de eerste Baptistengemeente en sierden ook meerdere kleine Baptistengemeenschappen die weldra in de noordelijke provincies begonnen te groeien. Kenmerkend voor de samenkomsten waren de begrijpelijke christocentrische prediking en de
hechte gemeenschap. De diensten waren gericht op de navolging en blijdschap in Christus, en op de gemeenschapszin. Voor individualisme was geen ruimte. Men had elkaar juist hard nodig (veen-kolonies, zware sociale omstandigheden). Men kon niet ambitieus zijn. Menselijke ambities staan het werk van God alleen maar in de weg. Het werk van Christus is niet te meten.
Dit alles kwam tot uiting in de congregationalistische structuur van de Baptistenkerk. Die Kerk wordt niet van bovenaf gedomineerd. Het priesterschap van alle gelovigen is niet maar een belijdenis die in de structuur van de kerk weggemoffeld wordt. Daarom is er een platte structuur, controleren de leden elkaar, en is het niet mogelijk dat het belang van de gemeenschap geschaad wordt. Mensen zijn in het Nederlandse Baptisme namelijk belangrijker dan regels en statuten. Dat is een theologische keuze, op grond van de Schrift. De Kerk bestaat bij de gratie van een gemeenschap van mensen in wie Christus leeft. De Kerk bestaat niet bij de gratie van haar leiders of de structuren. De Kerk is de gemeenschap van wedergeboren christenen - zo is zij teruggebracht tot haar essentie - dat had Feisser goed gezien. De Kerk valt niet samen met haar huishoudelijk reglement, haar liturgische gestalte, haar uitstraling, haar banksaldo, haar drukdoenerij en religeus gedoe. De Kerk is niet een optelsom van Geestesuitingen of godsdienstige sentimenten. En staat of valt er dus ook niet mee. Helaas wordt in onze tijd met deze kenmerken van de Baptistische identiteit weinig rekening gehouden. Dit uit zich in verlies van en gemis aan identiteit.
Beschrijving van de huidige tijdgeest.
De huidige tijdgeest kenmerkt zich bij uitstek door het gebrek aan identiteit. Alleen: men zit er niet mee; het gebrek wordt niet als een gemis ervaren. Het gebrek is gewoonte geworden. We denken niet meer in bloedgroepen en zuilen. Identiteit vermengt zich: Europaïsering, Americanisering, globalisering, kosmisering, humanisering. De wereld wordt kleiner en kleiner, en wie wij eigenlijk zelf zijn wordt meer
en meer onduidelijk. Dus verbeeld je niets. Heb je nu een identiteit, dan kan die morgen veranderen. Ik wil daar enkele oorzaken voor aanwijzen en kort bespreken.
(1) De Spaanse socioloog Manuel Castells (Berkeley, San Francisco) constateert in zijn bekende trilogie The Information Age: Economy, Society and Culture (1996) dat de wereld zoals wij die kenden voor het informatietijdperk niet meer bestaat. De gestaalde kaders van onze oude bevelscultuur worden opgeblazen. Het informatietijdperk is een tijd van vrijheid en anarchisme. Bestaande identiteiten worden gemakkelijk
afgebroken of gepasseerd. Castells meent dat de IT golf tot een machine is uitgegroeid die door niemand meer beheerst kan worden (cf. de golem van Praag). Onze zapp- en netwerkcultuur groeit ons boven het hoofd. We hebben dus ook geen vat meer op de identiteit van groepen of enkelingen. De behoefte aan identiteit is er wel, want bijna iedereen is informatiemoe of zelfs informatieziek; maar er blijft te weinig
tijd en energie over om wezenlijk na te denken over identiteit. Citaat uit Castells, Vol. 2: The Power of Identity (p. 355): "The dissolution of shared identities, which is tantamount to the dissolution of society as a meaningful social system, may well be the state of affairs in our time. Nothing says that new identities have to emerge ... At first sight, we are witnessing the emergence of a world exclusively made of markets,
networks, individuals, and strategic organizations, apparently governed by patterns of ‘rational expectations’ (the new, influential economic theory), except when these ‘rational individuals’ suddenly shoot their neighbor, rape a little girl, or spread nerve gas in the subway. No need for identities in this new world: basic instincts, power drives, selfcentered strategic calculations, and, at the macro-social level, ‘the clear
features of a barbarian nomadic dynamic, of a Dionysian element threatening to inundate all borders and rendering international political-legal and civilizational norms problematic.’ A world whose counterpoint could be, as we are seeing already in a number of countries, a nationalistic reassertion by the remnants of state structures ..." Uitholling van identiteit rukt op en raakt individu, huwelijk en gezinsleven, stad en land, en kerk, zonder dat men naar nieuwe identiteit zoekt.
(2) Voor de postmoderne mens is de waarheidsvraag niet relevant, maar de belevingsvraag. De grote verhalen zijn uitgespeeld (dat is post-modern), de waarheid is gefragmenteerd. We leven in een multiversum, waarin ieder zijn eigen privé-waarheidje heeft. Identiteit is dus ook samengesteld, meervoudig. Dat is al te zien aan hoe postmodernen zich kleden: bij-elkaar-geraapte stijlen en symbolen. Identiteit is opgebouwd uit brede, maar dunne netwerken (niet-regisseerbare verbanden) waar men gemakkelijk doorheen kan zappen.
Dit geeft een gevoel van vrijheid, want vriendschappen zijn losvast. Maar deze ‘homo-zappens’ is ook eenzaam in zijn vlechtwerkje van virtuele relaties. Hij is een onthecht mens, en velen lijden onder deze door hechtingsangst geplaagde tijdgeest. "Arme en jammerlijke wereldgeest" noemt de apostel het - de huidige is zonder "smoel". Voor de pomo-mens (postmoderne mens) is "waar" wat hij nu beleeft. Het gaat hem of haar om de volle echtheid van het nu-continuüm. Op de belevingsvraag ga ik zo nog in.
(3) Omdat de waarheidsvraag er weinig toe doet, en de nu-beleving voorop staat, is er bij de pomo-mens nagenoeg geen belangstelling voor het verleden. Hij is a-historisch en vaak zelfs anti-historisch. Identiteiten van "toen" kunnen ter aarde storten. Ik constateer een dramatisch gemis aan historisch besef en daardoor aan gezond zelfrelativisme. Velen vergeten dat identiteit in het verleden ligt en slechts daar gezocht en
gevonden kan worden. Het verleden wordt beleefd als een uitdijend heelal, waar de afstanden steeds groter worden, en de werkelijkheid steeds moeilijker toegankelijk. Volgens het hermeneutische deconstructivisme, dat uitgaat van de vooronderstelling dat vaste betekenissen van teksten niet mogelijk zijn, gaan historische teksten niet over waarheid of werkelijkheid. Wij kennen het verleden alleen uit verhalen en teksten, maar in het pomo-denken is er geen verleden: er zijn immers verledens. Het verleden bestaat niet. Maar zonder verleden is de identiteit van de toekomst onzeker. Een volk zonder geschiedenis is een volk zonder ziel. Men kent de vaderlandse geschiedenis nauwelijks, evenmin als de Bijbelse geschiedenis. Deze generatie is de generatie van de moord op het verleden en de traditie, en daarmee op de eigen identiteit (een land zonder geschiedenis is een land zonder ziel; een mens zonder geschiedenis, is een mens zonder ziel; een kerke zonder geschiedenis, is een kerk zonder ziel). De aandacht ligt bij: kijk eens wat ik allemaal kan, niet bij: kijk eens wie ik ben. Dat brengt mij opnieuw
bij de belevingsvraag.
(4) In de westerse economie draait het in de commercie volledig rond de belevingskwaliteit, waar flink voor betaald wordt. Men wil meer betalen voor meer comfort, voor meer gemak en gevoel. Er bestaat een heuse gevoelsmarkt. En kerken kunnen eigenlijk ook niet meer zonder die markt. Emoties kunnen gekocht en aangeboden worden. Overal wordt gehandeld en onderhandeld over gevoel. De kerk is ook zo´n onderhandelingsplek - een hangplek voor relishoppers. In dit verband wil ik wijzen op de uitstekende bundel artikelen onder redactie van Andrew Fountain, Loving the God of Truth. Preparing the Church for the Twenty-First Century (Toronto, 1996). In deze bundel zijn de lezingen opgenomen van de Achtste Internationale Baptisten Conferentie te Toronto in 1996. Daarin spreekt de Parijse Baptistenvoorganger Paul Appéré over "het evangelie van MTV" en de "MacDonaldisering van de kerk". Christenen zoeken ook binnen de kerk naar entertainment
(enterpreaching). Men voelt zich klant (liefst een in de watten gelegde, welkome klant) en wil als betalende klant ook "geholpen" worden. Snelle en gemakkelijke antwoorden, opgedist in showachtige samenkomsten, moeten het vrome gemoed naar de toppen van het gevoel brengen. Over de inhoud van de megafestatie moet steeds onderhandeld kunnen worden. Dus ook over de preek, de geboden, de vermaningen. Men wil eigenlijk onderhandelen met God Zelf. Gods wet wordt stuk-onderhandeld, want men wil liefst op-maat-gesneden afspraken met God. De opmars van het antinomianisme (neo-Marcionitische gnostiek) is binnen deze sferen dan ook niet te stuiten. Ten onzent heeft prof. Heitink op deze beweging gewezen in zijn boek Biografie van de dominee (Baarn, 2001): "Mensen, bijkomend van de druk van hun dagelijks leven, zoeken ook in de kerk ‘vrijblijvende ontspanning, nostalgisch verlangen, zoete spijs, troostrijke gebaren en gemakkelijk vermaak’ (Nauta). Het dwingt de predikant in de rol van religieus entertainer. Voorziet hij hier niet in, dan is al gauw sprake van
disfunctioneren" (267). Nederlanders zijn onderhandelaars bij uitstek. Het zit ons in het bloed. Ook het onderhandelen over God. Misschien dat wij daarom ook vast zitten aan onze wekelijkse geestelijke adrenalineshot, en dat wij daarom als land geestelijk diep in de problemen zitten.
(5) De vorige punten vat ik onder het vijfde punt samen, en breid deze met aanvullende gedachten uit. Onze cultuur is sterk mensgericht. Beleving staat daarbij centraal. Voor het nadenken over zichzelf (zelfreflectie, psychohygiène), God en de medemens is nauwelijk ruimte of interesse. De plaats van de emoties is ook binnen de kerken een dominante. De Engelse Puriteinenkenner Iain Murray bespreekt dit uitvoerig in zijn recente boek Evangelicalism Divided. A Record of Crucial Change in the Years 1950 to 2000 (Edinburgh, 2000). Hij registreert dat de invloed van de Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher nog steeds groot is, en dat zijn denkbeelden verdeeldheid bewerken onder evangelicale theologen. Ik moet zeggen dat Murray in een aantal opzichten gelijk heeft. Schleiermacher is voor ons actueler dan ooit. Iain Murray, in de jaren vijftig assistent van Dr. Lloyd-Jones, toont met een gedetailleerd overzicht aan dat de evangelische beweging in Engeland, in het kielzog van de Verenigde Staten, in zichzelf verdeeld is geraakt vanwege verschil van visie over de aard van de Godsopenbaring. Murray opent zijn boek veelzeggend met de grote invloed die Friedrich Schleiermacher (1768-1834) vanaf de negentiende eeuw op de ontwikkeling van de theologie heeft uitgeoefend. Opgevoed in piëtistische kring stelt hij zich te weer tegen de verering van de rede, en heeft hij de eigen plaats van de theologie in de wetenschap willen veilig stellen door voor de theologie de mens zelf als uitgangspunt te nemen. Het
wezen van religie is bij Schleiermacher niet denken of handelen, maar het religieuze gevoel, of de onmiddellijke intuïtie, dat hij definieert als het bewustzijn van volstrekte afhankelijkheid ("ein schlechthinniges Anhängigkeitsgefühl"). De Schrift is dan ook een compilatie van geschriften die het vrome zelfbewustzijn willen uitdrukken. Vanaf Schleiermacher zijn het antropocentrisme en het subjectivisme in de theologie, en vooral in de hermeneutiek, niet meer weg te denken. Ook al heeft Karl Barth zich sterk tegen hem verzet (Die protestantische Theologie im 19. Jahrhundert. Ihre Vorgeschichte und ihre Geschichte [Zürich, 1947; 19855] 409-412 ["Das christlich fromme Selbstbewußtsein betrachtet und beschreibt sich selbst: das ist grundsätzlich das Eins und Alles dieser Theologie", 409]), en God tot Subject van zijn theologie gemaakt, het gezag van de Schrift als "een Tegenover" van de mens was voorgoed in twijfel getrokken. In 1978 spraken E.J. Beker en J.M. Hasselaar zelfs van een "Schleiermacher-renaissance" (Wegen en kruispunten in de dogmatiek; deel 1 [Kampen, 1978] 135). Murray
is van mening dat de evangelische cultuur van binnenuit, door Gods leerstellige openbaring tot subjectieve standpunten te verklaren, in een crisis belandt. Gesteund door de geest van het postmoderne voluntarismeis de crisis eigenlijk onontkoombaar geworden. De kreet "oecumene van het hart" is misschien niet meer dan een bedekte term voor evangelicaal pluralisme geworden.
Ik kom nu tot een aantal fundamentele opmerkingen. Het gaat binnen de Nederlandse evangelische cultuur zo weinig over God en zo vaak over ik-en-mijn-Jezus. Daarbij valt het onderscheid tussen het religieuze gevoel en God snel weg. In de kern is dit heidendom: God valt samen met zijn schepping. Maar, en dat is fundamenteel joods en christelijk: God geeft Zijn gevoel niet aan ons; Hij wil dat niet, en kan dat niet, en de mens wordt niet ook maar een stukje God. Dit moet ons dan ook eigenlijk fundamenteel kritisch maken ten opzichte van ons eigen religieuze gevoel. Karl Barth deed dat als geen ander. Maar men doet net alsof Barth niet heeft bestaan. Logisch, want men kent hem niet en leest hem niet. Deze Nederlandse generatie evangelicalen heeft het verleden niet nodig. Zij is immers de uitverkoren generatie die de tijden van Elia en Mozes doet herleven. Alle heiligen en engelen kijken op Nederland toe, zij hebben op ons gewacht, daar begint de opwekking die de wereld verandert. Wij vinden de waarheid over God zelf uit. Luther was zielig, Calvijn een neuroot, Feisser oubollig, Barth een stoffige Duitse theoloog. Ja, de Nederlandse evangelicalen blazen al dit stof van God af.
Wat overblijft is een identiteitsloze grootst-gemene-deler van de zichzelf overschattende Nederlandse evangelische gevoelsmarkt. Een samenvatting biedt de "gele bundel" van Opwekking. De armoede aan historische, Bijbelse identiteit van die bundel is zo groot, dat alle voordeel erbij verbleekt. De God van Opwekking bouwt als wij aanbidden, blijft ons altijd maar liefhebben; meer nog: ik moet zingen dat ik
zijn liefde liefheb. Deze God steekt zo mager en zielig af tegen de God van Abraham, Izaak en Jakob en vooral van David. De gele God van Opwekking heeft meer weg van een westerse psychotherapeut. Ik vraag me af of de Nederlandse Opwekkings-God niet meer is dan een projectie van postmoderne, beschadigde en onvervulde verlangens, dus van onze leegte. Hij is meer de God van de Edda (IJslandse boek der mythen, cf. Miskotte) dan van de Tora, meer de God van de Olympus dan van de Sinai en Golgotha. (Natuurlijk heeft de bundel ook goede liederen; het ontbreekt echter aan variatie - de fout ligt in de eenzijdigheid, de vele herhalingen, en de oppervlakkigheid van tekst - te veel antropologie, te weinig theologie.)
Ik kom nu aan de conclusie van de eerste twee hoofdpunten toe. Hoe ver staat dit evangelische milieu af van Feisser en de geschiedenis van het Baptisme, hoe ver van het gedachtengoed van onze voorvaders? Hoe veraf misschien ook van de koers van de Schrift? Nu zal een postmodern mens zeggen: wat maakt dat uit. Maar op dit soort bewustzijnsvernauwende opmerkingen wens ik niet in te gaan. Ik ga ervan uit dat een Christen, met enig vermogen tot zelfreflectie, er enigszins van doordrongen is te staan in een traditie van eeuwen, en dat de grote daden Gods niet pas bij hem of haar beginnen.
Uit de Achtste Internationale Baptisten Conferentie (1996) blijkt reden tot bezorgdheid. Baptisten zijn niet zonder identiteit, en moeten die niet verliezen. De tijdgeest doet echter wel verliezen en vergeten, en plaatst het gevoelsleven bovenaan de agenda. Feisser zou dat nooit gedaan hebben, integendeel. Zoals gezegd: voor Feisser is de menselijke zede, het religieuze gevoel, geen natuurlijke landingsplaats voor Gods genade. En bovendien dient het vrome gevoel in de hechte gemeenschap, waar de Schrift (in begrijpelijke taal uitgelegd) centraal staat, gecontroleerd te worden (dat is het kerk-zijn voor de Baptist). Ons tijdsbeeld staat veraf van dat van de vader van het Nederlandse Baptisme.
Baptistengemeenten lopen het gevaar contact met het verleden te verliezen, en de waarschuwingen van Feisser niet ernstig te nemen. De kerk is geen plaats waar de mens zijn podium kan bouwen - de kerk is Gods huis. Het gaat daar om Gods eer. En die lijn van Gods eer loopt ook sinds jaar en dag door de theologie van de Baptisten heen. De Amerikaanse historicus van het Baptisme Tom Nettles schreef in 1986 zijn bekende boek By His Grace and for His Glory, en betoogt daarin dat Baptisten van oudsher meer bij Calvijn aansluiten dan bij Arminius. Met andere woorden: zij hebben een diep wantrouwen naar de eigen vermogens van de mens om daarmee iets voor God te betekenen. De mensvisie is zogezegd behoorlijk pessimistisch, en dat straalt af op de wijze waarop de kerk samenkomt. Alle ruimte wordt aan God gelaten, en mensen moeten wijken.
Ik constateer dat men binnen Baptistische kringen hiervan aan het weggroeien is. Bewust of onbewust, dat weet ik niet. En het is een gevaarlijke tendens. De kerk wordt niet gemaakt door mensen - de gemeente is geen mensenwerk ("Gods bouwwerk, zijt gij"). Te veel tijd, geld en energie gaat zitten in mensgerichte zaken die het luisteren naar God eerder hinderen dan bevorderen. Om de postmoderne mens te
overrompelen en te winnen voor Christus wordt met shows uitgepakt. Hij moet diep in zijn gevoel geraakt worden. Maar dan zijn we verkeerd bezig. Het verstand moet bevrucht worden, en van daaruit het hart. Helaas komt het vaak niet zover - zonder er bij na te denken gaat men vanuit het gevoel dienen, en groeit men van meet af aan scheef in het geloof op. Activisme en gedrevenheid zijn wel breed, maar ook flinterdun, en oppervlakkig (cf. Greg Pritchards onderzoek van de gemeente Willow Creek). Identiteit zit in de diepte, niet in de breedte. Identiteit zit in wie je bent, niet in wat of hoeveel je doet. En God is vooral in het eerste geïnteresseerd. De wereld in het tweede.
Verwachtingen.
De evangelische beweging kalft af. De godsdienstsocioloog Hyme Stoffels heeft in zijn lezing voor de EA gezegd dat de evangelische beweging haar kracht aan het verliezen is. Zij is braaf geworden, heeft zich geplooid naar de wereld. Zij wordt nu echt serieus genomen, zij is "salonfähig" geworden, en daarmee zo goed als geneutraliseerd. Dit zal zo blijven doorgaan, totdat er weer een nieuwe evangelische beweging
opstaat die de klok gaat luiden. Ook de Engelse theoloog A. McGrath heeft hierop gewezen. De evangelische beweging moet gauw weer relevant en anders worden, diep gemotiveerd door gezonde theologie en minder door gevoel, anders gaat zij haar bestaansgrond en bestaansrecht verliezen.
Ik verwacht niet dat de geestelijke erosie tot stoppen te brengen is. Ook niet binnen de Baptistengemeenten. Ik zie het dus somber in. Om relevant over te komen zal men blijven doorgaan met mensen te plezieren. Men ziet niet dat relevantie daar niet van afhangt. Relevantie heeft te maken met identiteit, "anders-zijn", en niet met "meer van hetzelfde". Relevantie zit in de diepe overtuigingen die we in ons hart dragen. Het hart dat op God gericht is, op Zijn eer en kerk. Een kerk met identiteit is een gemeenschap die er is om God te behagen, en niet om mensen te entertainen. Ik betwijfel of wij onze leden of gasten daarin durven teleur te stellen. Geen batterij aan muzikanten, geen beamer, geen
dans en kleuren, geen toneel, geen korte preek, geen gemakkelijk in het gehoor liggende Opwekkingsnummers, geen humor, geen lieftalligheid, geen peptalk, maar Goddelijke ernst.
Adviezen en aanbevelingen.
Wil er enige hoop zijn voor de Baptistengemeenten, dan ligt die in haar identiteit. Ik raad dan ook aan om die te gaan onderwijzen, voor jong en oud. Laat er daarom meer historische prediking zijn (identiteit ligt altijd in de geschiedenis). Dat vraagt veel voorbereiding, maar de mensen kennen de Bijbelse geschiedenis nauwelijks. Maak de leden ook vertrouwd met hun eigen kerkgeschiedenis. Waaruit ben je voortgekomen. Doordat het Joodse volk haar geschiedenis zeer goed kent, bestaat het nog.
Bij die identiteit, zo zei ik, horen diepe overtuigingen. (Men zou zich derhalve minder moeten laten leiden door gemeentegroeibewegingen, sociologie en managementpraktijken.) Preek die overtuigingingen dan ook. Laat er veel ruimte zijn voor prediking, onderwijs en studie waarbij diep wordt nagedacht. Doceer de gemeente ook theologie (grote verhalen - die zijn juist nodig voor houvast in de identiteit; cf. D.A.
Carson). En vooral: loop het religieuze gevoel niet achterna. Preek achterdocht ten aanzien van het eigen gevoel. Leer mensen nadenken, gezond zelfrelativisme. Leidt hen tot ware Godskennis, en van daaruit tot meer zelfkennis.
Baptisten staan voor de grote uitdaging om allereerst de mensgecentreerde tijdgeest bij zichzelf te verslaan. Misschien komt het er dan ooit nog eens van om die van anderen te verslaan. Er staat veel op het spel: identiteit, identiteit, en nog eens identiteit.
Lezing gehouden voor de Broederschap van Baptistengemeenten in Nederland op 31 maart 2003